Ze Zei (Dutch)

Ze Zei
Na een lange stilte,
zoals de pauze tussen golven,
zei ze dat ik ’s nachts moest schrijven,
wanneer de hemel zichzelf naar binnen vouwt
en de wereld een stiller gezicht toont.
Schrijf over de duisternis, zei ze
hoe het smaakt op je tong,
bitter als verbrande suiker,
hoe sterren hangen als verloren beloften,
zwevende diamanten,
afgedwaald op een zee van inkt
die de nacht volledig verslindt.
Ze wist, natuurlijk,
dat de nacht bedriegt.
De geest glijdt haar schaduwen in,
en de zon verstopt zich
achter een gordijn van zwart
terwijl jij de randen van je adem
afloopt,
alleen met het gefluister
van vergeten dingen.
En dan—schrijf over liefde,
zei ze,
alsof liefde een naam draagt.
Vertel over roze wolken,
die pirouettes draaien in een glazen buik,
stil, maar elektrisch.
Vertel over de kroon,
een onzichtbare cirkel van licht,
balancerend op het hoofd
van een hart dat glimlacht
zonder te weten waarom.
En niets, nee, niets
kan die geest naar beneden trekken,
zelfs niet het gewicht van nuchtere grond.
Maar ik zei tegen haar:
“Ik zal schrijven over duisternis en liefde,
waar de dochter van woede danst
met een witte tortelduif,
maar eerst,
hoor eerst,
zijn mijn woorden voor jou.”
Zo dichtbij zat ze nu,
de geur van oranjebloesem van haar haar,
de schaduw van rozemarijn,
de manier waarop haar handen rusten
als fluisteringen op een zacht kussen,
de manier waarop haar hals—
oh, haar hals—
een witte zwaan is,
slapend in vrede.
Het vastleggen van die schoonheid in woorden
is als het vangen van een lentebries
in een dampende kop thee,
om later los te laten,
in de stille kamer van een rusteloos bestaan,
haar herinnering die blijft hangen
op het balkon,
een glas in haar hand,
de zon brekend in haar zucht,
terwijl jouw wanhopige ogen
een glimp opvangen, een vonk,
een schittering die samensmelt,
eeuwig en vluchtig,
met de oneindigheid.